Brandbeveiligingsinstallaties

Brandbeveiligingsinstallaties zijn technische voorzieningen die helpen bij het op tijd ontdekken en bestrijden van brand en het ontruimen van een gebouw. 

Het Besluit bouwwerken leefomgeving stelt eisen aan de aanwezigheid en kwaliteit van deze installaties. In bepaalde gevallen moet de brandbeveiliging voorzien zijn van een ‘inspectiecertificaat’. Dat is een schriftelijk bewijs dat een onafhankelijke en deskundige partij het brandbeveiligingssysteem heeft beoordeeld en goedgekeurd. Zo weten de brandweer, de gemeente, de verzekeraars en de opdrachtgever dat een gebouw brandveilig is gemaakt.  

Meer informatie over brandbeveiliging op de site van het CCV

Hieronder lees je meer over de belangrijkste brandbeveiligingsinstallaties. 

1. Brandmelding en ontruiming

Een brandmeldinstallatie (BMI) meldt zo snel mogelijk waar er brand is. Het stuurt andere brandbeveiligingssystemen aan, zoals de ontruimingsalarminstallatie, liften of blusinstallaties. Hoe sneller een brand bekend is, hoe meer tijd er is om iedereen in veiligheid te brengen en brandschade te beperken. In het Bbl staat wanneer een brandmeldinstallatie verplicht is. Dat is bijvoorbeeld afhankelijk van oppervlakte en hoogte van het gebouw. Voor brandmeldinstallaties geldt de Nederlandse norm NEN 2535. De eigenaar van het gebouw stelt zelf een programma van eisen op voor de te installeren BMI. De gemeente controleert dit. 

De ontruimingsalarminstallatie (OAI) alarmeert bij brand de personen in een gebouw zodat zij snel en veilig het gebouw kunnen verlaten. Een OAI is verplicht in gebouwen waar ook een brandmeldinstallatie verplicht is. Het type signaal van een OAI (bijvoorbeeld stil alarm, een signaal of een gesproken mededeling) hangt af van de functie van het gebouw. Ontruimingsalarm-installaties moeten voldoen aan de norm NEN 2575. 

2. Brandslangen

Met een brandslang kun je brand in een vroeg stadium blussen of vertragen totdat de brandweer aanwezig is. Eisen voor brandslanghaspels: 

  • Ze hangen op een plek waar iedereen makkelijk bij kan. Als een brandslang ergens hangt waar je het niet gelijk kunt zien (bijvoorbeeld in een kast), dan moet met een pictogram duidelijk worden gemaakt dat de brandslang daar hangt. 
  • Ze mogen niet in trappenhuizen of toegangssluizen tot de trappenhuizen worden gehangen. 
  • Ze moeten jaarlijks onderhouden en gecontroleerd worden door een gecertificeerd bedrijf. 

3. Draagbare blustoestellen

In een gebouw moeten brandbestrijdingsmiddelen aanwezig zijn zodat een brand binnen redelijke tijd kan worden bestreden. De brandbestrijdingsmiddelen kunnen brandslangen en draagbare of verrijdbare blustoestellen zijn, zoals brandblussers en branddekens. Volgens het Bouwbesluit moeten deze blustoestellen minstens één keer per twee jaar onderhouden en gecontroleerd worden door een gecertificeerd bedrijf.  

4. Automatisch blussysteem

Een sprinklerinstallatie signaleert brand, bestrijdt het automatisch en zorgt dat de brand tot een ruimte beperkt blijft. Sprinklerinstallaties zijn niet verplicht. Omdat het een complex systeem is, moet de sprinklerinstallatie wel voorzien zijn van een inspectiecertificaat.  

De sprinklerinstallatie moet zijn afgestemd op het gebouw, het gebruik en de eigenschappen van de opgeslagen goederen. Dit kun je laten vastleggen door een brandbeveiligingsadviseur in een uitgangspuntendocument brandbeveiliging (UPD). Het doel van het UPD is afspraken over brandbeveiliging duidelijk vast te leggen tussen gebruiker, bevoegd gezag en verzekeraar. 

In het UPD staat:  

  • beschrijving van de situatie,  
  • doel van de brandbeveiliging,  
  • brandveiligheidsrisico’s,  
  • gemaakte keuzes 
  • uitwerking van het brandbeveiligingsconcept.  

5. Vluchtroutes

Een vluchtroute is een veilige route om tijdens een brand of calamiteit een veilige plaats (bijvoorbeeld aansluitend terrein) te bereiken. De eisen aan vluchtwegen zijn onder andere afhankelijk van het aantal mensen dat gebruik moet maken van de vluchtweg. De voorschriften voor het aantal, de plaats en de afmetingen van vluchtwegen en nooduitgangen staan in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Een aantal belangrijke voorwaarden voor een vluchtweg: 

  • Een veilige vluchtweg is snel te vinden, direct te herkennen, voorzien van noodverlichting en vrij van obstakels. Ze zijn zo kort mogelijk en hebben een duidelijke wegwijzer voor de vluchtroute. 
  • In geval van nood moet een vluchtweg voor iedereen logisch te vinden zijn. Als mensen een gebouw niet kennen, dan is de voor hen bekende route zoals ze zijn binnengekomen. Dit kan echter leiden tot een opstopping en overbelasting bij deze vluchtroute. 
  • De loopafstand door een ruimte mag meestal niet langer dan 30 meter zijn, want vluchtende personen kunnen met ingehouden adem geen lange afstand afleggen. 

Met de invoering van het Bbl is het vrijhouden van de vluchtroutes nog belangrijker geworden. Het is nu verboden om nog langer bepaalde zaken in routes te hebben staan. De gemeente zal hierop dan ook extra op controleren. 

6. Deuren in vluchtroutes

Gebouweigenaren willen een gebouw zo goed mogelijk beveiligen, maar iedereen moet altijd het gebouw kunnen verlaten bij een calamiteit. Systemen zoals inbraakbeveiliging en toegangscontrole mogen het veilig vluchten niet belemmeren. Als er mensen in een gebouw zijn, dan mogen deuren in vluchtroutes niet op slot zijn of geblokkeerd door spullen. De eisen voor vluchtdeuren zijn afhankelijk van het gebruik van het gebouw en het aantal personen per vluchtdeur: 

  • Draaiknopcilinders zijn voor vluchtdeuren waar een beperkt aantal mensen van gebruik maakt. 
  • Een panieksluiting is voor vluchtdeuren waar meer dan 100 personen door moeten. Een panieksluiting is een metalen horizontale stang aan de binnenkant van de vluchtdeur. De deur kan worden geopend door tegen de stang te drukken. 
  • Een groene handmelder gebruik je voornamelijk in situaties waarbij een elektronisch beveiligde deur onderdeel is van een vluchtroute. De handmelder hangt naast een elektronisch gecontroleerde deur om die deur in geval van nood te kunnen openen. 

7. Noodverlichting en wegwijzers vluchtroute

Bij een brand is het belangrijk dat mensen een gebouw snel kunnen verlaten. Daarvoor is goede vluchtwegaanduiding en een noodverlichting nodig.

  • Noodverlichting: helpt mensen om bij een calamiteit en de daaropvolgende stroomuitval het pand te verlaten. Noodverlichting heeft een onafhankelijke voeding, want het is de back-up voor als de voeding van de normale verlichting het niet meer doet.
  • Vluchtrouteverlichting: zorgt ervoor dat vluchtwegen en eventuele obstakels goed te zien zijn, zodat een pand op een veilige manier kan worden verlaten. In Nederland moet de vluchtroute met minimaal 1 lux worden verlicht.
  • Vluchtrouteaanduiding markeert de vluchtroute: markeert de vluchtroute, is permanent verlicht en is te herkennen aan pictogrammen en kleuren die laten zien hoe een gebouw kan worden verlaten. De vluchtrouteaanduiding moet goed zichtbaar zijn, er mag bijvoorbeeld niets voor hangen.

De noodverlichting en vluchtrouteaanduiding moeten jaarlijks worden onderhouden en gecontroleerd door een gecertificeerd bedrijf.

8. Rookbeheersing / afvoer rook en warmte

Een systeem voor rookbeheersing en/of de afvoer van rook en warmte (RWA) bestaat uit afvoerluiken in het dak en aanvoerluiken in de gevel. De luiken worden aangestuurd door de brandmeldinstallatie. Bij een brand wordt de rook en warmte via dakluiken afgevoerd en frisse lucht wordt via de gevelluiken aangevoerd. 

9. Doorvoeringen

Om te voorkomen dat een brand zich snel verspreid in een pand, kan compartimentering nodig zijn. Dat is het verdelen van het pand in verschillende ruimtes. Tussen die ruimtes moet voldoende afstand zijn of wanden, deuren of ramen zitten die in elk geval tijdelijk brand kunnen tegenhouden of kunnen voorkomen dat een brand overslaat. 

Als een vloer, wand of dak een bepaalde brandwerendheid moet bezitten, moeten ook alle doorvoeringen van kabels, leidingen en kanalen brandwerend worden afgewerkt om branduitbreiding te voorkomen. De brandwerende afwerkingen van doorvoeringen moeten door een gecertificeerd bedrijf periodiek worden gecontroleerd. 

10. Beheer en onderhoud en certificeren van brandbeveiligingsinstallaties

Vanuit de wet- en regelgeving is de gebouweigenaar verplicht regelmatig beheer en onderhoud aan de brandbeveiligingsinstallaties uit te (laten) voeren. In het Bouwbesluit staat wat deze beheer- en onderhoudstaken zijn en hoe vaak deze moeten worden uitgevoerd. Periodiek beheer en onderhoud is nodig om ervoor te zorgen dat de installaties het doen als er echt brand uitbreekt. 

Voor brandbeveiligingsinstallaties zijn drie soorten certificaten verplicht: een installatiecertificaat, onderhoudscertificaat en inspectiecertificaat. Het inspectiecertificaat is het belangrijkste.