Brandbeveiligingsinstallaties

Brandbeveiligingsinstallaties zijn technische voorzieningen die helpen bij het opspeuren en bestrijden van brand en het ontruimen van een gebouw.

Het Bouwbesluit stelt eisen aan de aanwezigheid en kwaliteit van deze installaties. Hieronder lees je meer over de belangrijkste brandbeveiligingsinstallaties.

1. Brandmeldinstallatie en ontruimingsalarminstallaties

Een brandmeldinstallatie (BMI) meldt zo snel mogelijk waar er brand is. Het stuurt andere brandbeveiligingsinstallaties aan, zoals de ontruimingsalarminstallatie, liften of blusinstallaties. Hoe sneller een brand bekend is, hoe meer tijd er is om iedereen in veiligheid te brengen en brandschade te beperken. In Bouwbesluit 2012 staat wanneer een brandmeldinstallatie verplicht is. Dat is bijvoorbeeld afhankelijk van oppervlakte en hoogte van het gebouw. Voor brandmeldinstallaties is de Nederlandse norm NEN 2535 opgesteld. De eigenaar van het gebouw stelt zelf een programma van eisen op voor de te installeren BMI. De gemeente geeft hier goedkeuring op.

De ontruimingsalarminstallatie (OAI) alarmeert bij brand de personen in een gebouw zodat zij snel en veilig het gebouw kunnen verlaten. Een OAI is verplicht in gebouwen waar ook een brandmeldinstallatie verplicht is. Het type signaal van een OAI (bijv. stil alarm, een signaal of een gesproken mededeling) hangt af van de functie van het gebouw. Ontruimingsalarm-installaties moeten voldoen aan de norm NEN 2575.

2. Brandslanghaspels

Met een brandslang kan brand in een vroeg stadium worden geblust of vertraagd totdat de brandweer aanwezig is. Eisen voor brandslanghaspels:

  • Ze hangen op een plek waar iedereen makkelijk bij kan. Als een brandslang ergens hangt waar je het niet gelijk kunt zien (bijvoorbeeld in een kast), dan moet met een pictogram duidelijk worden gemaakt dat de brandslang daar hangt.
  • Ze mogen niet in trappenhuizen of toegangssluizen tot de trappenhuizen worden geplaatst.
  • Ze moeten jaarlijks onderhouden en gecontroleerd worden door een gecertificeerd bedrijf.

3. Draagbare blustoestellen

In een bouwwerk moeten brandbestrijdingsmiddelen aanwezig zijn zodat een brand binnen redelijke tijd kan worden bestreden (Bouwbesluit). De brandbestrijdingsmiddelen kunnen brandslanghaspels en draagbare of verrijdbare blustoestellen zijn. Volgens het Bouwbesluit moeten deze blustoestellen minstens één keer per twee jaar onderhouden en gecontroleerd worden door een gecertificeerd bedrijf. 

4. Automatische blusinstallatie

Een sprinklerinstallatie signaleert brand, bestrijdt het automatisch en zorgt dat de brand tot een ruimte beperkt blijft. Sprinklerinstallaties zijn niet verplicht.

Automatische sprinklerinstallaties worden door bevoegd gezag meestal als gelijkwaardigheid geaccepteerd. Aangezien het een complexe installatie is, moet de sprinklerinstallatie wel voorzien zijn van een inspectiecertificaat om als gelijkwaardigheid te worden geaccepteerd. De sprinklerinstallatie moet zijn afgestemd op het gebouw, het gebruik en de eigenschappen van de opgeslagen goederen. Dit kun je laten vastleggen door een brandbeveiligingsadviseur in een uitgangspuntendocument brandbeveiliging (UPD). In het UPD worden de volgende zaken genoemd: beschrijving van de situatie, het doel van de brandbeveiliging, de brandveiligheidsrisico’s, de gemaakte keuzes en de uitwerking van het brandbeveiligingsconcept. Het doel van het UPD is afspraken over brandbeveiliging duidelijk vast te leggen tussen gebruiker, bevoegd gezag en verzekeraar.

5. Deuren in vluchtroutes

Gebouweigenaren willen een gebouw zo goed mogelijk beveiligen tegen ongenodigde gasten, maar tegelijkertijd moet iedereen altijd het gebouw kunnen verlaten bij een calamiteit. Systemen zoals inbraakbeveiliging en toegangscontrole mogen het veilig vluchten niet belemmeren.

Als er mensen in een gebouw aanwezig zijn, dan mogen deuren die in vluchtroutes niet op slot zijn en moeten ze altijd vrij zijn van obstakels. De eisen voor vluchtdeuren zijn afhankelijk van het gebruik van het gebouw en het aantal personen per vluchtdeur.

Draaiknopcilinders 

Voor vluchtdeuren waar een beperkt aantal mensen van gebruik maakt.

Panieksluiting

Voor vluchtdeuren waar meer dan 100 personen op één deur zijn aangewezen. Een panieksluiting is een metalen horizontale stang aan de binnenkant van de vluchtdeur. De deur kan worden geopend door tegen de stang te drukken.

Groene handmelder

Voornamelijk in situaties waarbij een elektronisch beveiligde deur onderdeel is van een vluchtroute. De handmelder wordt naast een elektronisch gecontroleerde deur geplaatst om de deur in geval van nood te kunnen openen.

6. Noodverlichting en vluchtroute aanduiding

Bij een brand is het belangrijk dat mensen een gebouw snel kunnen verlaten. Daarvoor is goede vluchtwegaanduiding en een noodverlichting nodig.

  • Noodverlichting: helpt mensen om bij een calamiteit en de daaropvolgende stroomuitval het pand te verlaten. Noodverlichting heeft een onafhankelijke voeding, want het is de back-up voor als de voeding van de normale verlichting het niet meer doet.
  • Vluchtrouteverlichting: zorgt ervoor dat vluchtwegen en eventuele obstakels goed te zien zijn, zodat een pand op een veilige manier kan worden verlaten. In Nederland moet de vluchtroute met minimaal 1 lux worden verlicht.
  • Vluchtrouteaanduiding: markeert de vluchtroute, is permanent verlicht en is te herkennen aan pictogrammen en kleuren die laten zien hoe een gebouw kan worden verlaten. De vluchtrouteaanduiding moet goed zichtbaar zijn, er mag bijvoorbeeld niets voor hangen.

De noodverlichting en vluchtrouteaanduiding moeten jaarlijks worden onderhouden en gecontroleerd door een gecertificeerd bedrijf.

7. Rook beheersingsinstallatie/Rook- en warmte afvoerinstallatie

Een rookbeheersingsinstallatie/rook- en warmte afvoerinstallatie (RWA) bestaat uit afvoerluiken in het dak en toevoerluiken in de gevel. De luiken worden aangestuurd door de brandmeldinstallatie. Bij een brand wordt de geproduceerde rook en warmte via dakluiken afgevoerd en frisse lucht wordt via de gevelluiken toegevoerd. Dit soort installaties zijn in veel gevallen bedoeld als gelijkwaardige oplossing voor een prestatie-eis uit het Bouwbesluit.  

8. Doorvoeringen

Om te voorkomen dat een brand zich snel verspreid in een pand, kan brandcompartimentering nodig zijn. Tussen de betreffende brandcompartimenten moet een voldoende weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) aanwezig zijn. WBDBO kan zijn: een bepaalde afstand ten opzichte van een ander brandcompartiment, een brandwerende scheidingsconstructie of een combinatie van deze twee.

Als een vloer, wand of dak een bepaalde brandwerendheid moet bezitten, moeten ook alle doorvoeringen van kabels, leidingen, kanalen etc. brandwerend worden afgewerkt om branduitbreiding te voorkomen. De brandwerende afwerkingen van doorvoeringen moeten door een gecertificeerd bedrijf periodiek worden gecontroleerd.

9. Beheer en onderhoud en certificeren van brandbeveiligingsinstallaties

Vanuit de wet- en regelgeving wordt de gebouweigenaar verplicht periodiek beheer en onderhoud aan de brandbeveiligingsinstallaties uit te (laten) voeren. In het Bouwbesluit staat wat deze beheer- en onderhoudstaken zijn en hoe vaak deze moeten worden uitgevoerd. Periodiek beheer en onderhoud is nodig om ervoor te zorgen dat de installaties het ook daadwerkelijk doen als er écht brand uitbreekt.

Voor brandbeveiligingsinstallaties zijn drie soorten certificaten verplicht: een installatiecertificaat, onderhoudscertificaat en inspectiecertificaat. Het inspectiecertificaat is hiervan het belangrijkste.

Het Inspectiecertificaat

Het Bouwbesluit geeft in bepaalde gevallen aan dat een brandbeveiligingssysteem voorzien moet zijn van een ‘inspectiecertificaat’. Dit certificaat is het eindproduct van een proces waarin een onafhankelijke en deskundige partij het brandbeveiligingssysteem heeft beoordeeld en geconcludeerd heeft dat de doelstellingen behaalt waarvoor het is aangelegd.

De samenhangende BIO-aspecten; Bouwkundige voorzieningen, Installatietechnische voorzieningen en Organisatorische maatregelen, zorgen samen voor de benodigde brandbeveiliging. Als alles in orde is, ontvang je het inspectiecertificaat. Hiermee toon je aan dat jouw brandbeveiligingsinstallatie aan de eisen voldoet.

Het doel van het certificeringsysteem is dat de betrokken partijen - zoals het bevoegd gezag, de verzekeraars en de opdrachtgever - erop kunnen vertrouwen dat een brandbeveiligingssysteem onder de heersende omstandigheden naar verwachting functioneert. Voor meer informatie ga je naar hetccv.nl/keurmerken/expert/brandbeveiliging